Lonneke Nijeboer




 Ik wandel in de natuur en mijn oog wordt getrokken door allerlei afwijkende vormen. Afwijkend: dat wat niet meer is wat het oorspronkelijk in volgroeide staat was. Dus eigenlijk niet afwijkend maar veranderend. Bladeren in allerlei stadia, stukken schors, geheel verdroogde, maar nog steeds in takt zijnde zaadjes aan een plantje e.d. 

Ook een schild van een dier, waar het dier ooit aan vastgegroeid zat, vind ik erg boeiend. Het leven wat niet meer is, maar nog zo aanwezig door de verwijzing ernaar  (ruggengraat in een schildpadschild bijvoorbeeld). Een restant van een bot waar het ‘binnenwerk’ (verbindingsstructuren) nog zichtbaar is, de metalen van de aarde er ingetrokken (ijzer) is ook alweer een compleet prachtig beeld.


Ook niet natuur gerelateerde beelden die in mijn hoofd opkomen, zijn soms

aanleiding tot het maken van vormen. Vleugelvormen, gedaanten, vaasvormen waar gaandeweg een soort ogen in ontstaan. De uitdaging is om te zoeken binnen mijn mogelijkheden en de mogelijkheden van klei en glazuursoorten en stookmethodes om tot een ‘kloppend’resultaat te komen.  Kloppend in de zin van passend bij de vorm die het in klei geworden is en niet meer het oorspronkelijke uitgangspunt (dat wel nog steeds in mijn achterhoofd een rol

speelt). 


Het bereiken van een natuurlijke, gelaagde ‘huid’ (zo noem je de buitenste laag van keramiek) bereik ik door diverse lagen oxiden, pigmenten en glazuur aan te brengen. Meestal moet ik dit na de eerste glazuur stook herhalen. Delen lichter/donkerder/meer kleur enz.. Het slaagt haast nooit in 1 keer. Al een groot deel van mijn leven maak ik dingen met mijn handen. Het is altijd een zoektocht geweest naar wat bij mij past. Mijn hoofd besloot het ene, maar het materiaal koos het andere. Ik begon zonder vooropgezet plan met klei te werken en het heeft me tot op vandaag niet meer los gelaten.